Antarctica
in zicht!
Als er geen land te ontginnen is, dan moet de zee er maar
aan geloven. James Cook maakte melding van de dierlijke
rijkdommen in de Antarctische wateren met het gevolg dat
vanaf 1778 zeehondenjagers in groten getale naar South Georgia
trekken. De jagers komen van Groot-Britannië, de Kaapkolonie
(maakt nu deel uit van Zuid-Afrika), Frankrijk, New South
Wales (nu Australië), Nieuw-Zeeland, Tasmanië
en de Verenigde Staten. Binnen enkele jaren moeten duizenden
zeehonden, zeeolifanten en pinguïns eraan geloven.
Op zoek naar nieuwe 'jachtgebieden' ontdekken zeehondenjagers
soms per toeval onbekende eilanden. Sommige ontdekkingen
raken bekend, de meeste worden angstvallig geheim gehouden om geen
concurrerende reders te lokken. Zo is het goed mogelijk
dat zeehondenjagers als eersten voet aan antarctische grond
zetten, maar dit zullen we wellicht nooit te weten komen.
In het begin van de 19de eeuw hadden enkel
robbenjagers belangstelling voor Antarctica
In 1810 gaat de Australiër Frederick Hasselborough
op zoek naar nieuwe visgronden en ontdekt zowaar Macquarie
Island.
Wie van de drie?
Wanneer de Engelsman William Smith op
weg naar Valparaiso in februari 1819 bezig is Kaap Hoorn
te ronden, blaast een stevige noorderwind zijn schip, de
Williams, naar het zuiden. Op die manier ontdekt
Smith rond de 67ste breedtegraad de South Shetland Islands,
die meteen Brits grondgbied worden. Een jaar later zendt
de Britse Royal Navy Edward Bransfield
op pad om te kijken of de wateren ten zuidoosten van de
South Shetland Islands economisch interessant zijn. Op
30 januari 1820 ziet Bransfield in de verte het noordwestelijke
gedeelte van het Antarctische Schiereiland (de 'slurf')
liggen.
De
eerste wetenschappelijke expeditie sinds die van James
Cook staat onder leiding van de Rus Thaddeus von
Bellingshausen. Hij wordt door tsaar Alexander I
in 1819 met de zeilschepen de Vostok (= oosten)
en de Mirnyi (= vreedzaam) (onder leiding van luitenant
Lazareff) naar het zuiden gestuurd. De Vostok is
goed uitgerust: er is een sauna aan boord, waardoor de
bemanning zich kan trakteren op een stoombad.
Op 15 januari 1820 overschrijdt von Bellingshausen de poolcirkel.
Een dag later zeilt hij op minder dan 30 zeemijl (69°25'
zuiderbreedte) van het Antarctische continent. Naar alle
waarschijnlijkheid aanschouwt hij bij deze gelegenheid (als eerste?)
het continent, twee weken voor Bransfield het
doet. Ondoordringbaar pakijs, de Finibul Ice Shelf, maakt
het onmogelijk verder naar het zuiden te varen. Von Bellingshausen
zet daarom maar koers naar het oosten en bevaart gebieden
waar Cook nog niet was geweest.
In april 1820 bereiken de twee schepen de haven van Sydney.
Daar hoort kapitein von Bellingshausen dat William Smith
de South Shetland Islands heeft ontdekt. Hij besluit deze
eilanden zelf met een bezoekje te vereren en van daaruit
verder naar het zuiden te varen. Op 11 november 1820 verlaten
de Vostok en de Mirnyi Sydney en gaan
op weg naar de South Shetland Islands. Onderweg ontdekt
von Bellingshausen twee eilanden: Peter-I-eiland en Alexander-I-eiland.
Hij is ook de tweede (na Cook) die het Antarctische continent
volledig is rondgevaren. Op de South Shetland Islands ontmoet
von Bellingshausen ene Nathaniel Palmer,
kapitein van de Hero. Palmer beweert eveneens
als eerste het Antarctische Schiereiland gezien te hebben.
Er bestaat nog steeds discussie over wie nu als eerste
het Antarctische continent heeft zien liggen. Engeland zegt
dat het Edward Bransfield was, de Amerikanen houden het
op Nathaniel Palmer, terwijl Rusland von Bellingshausen
naar voren schuift. Maar zoals reeds gezegd, het is goed
mogelijk dat een van de vele anonieme zeehondenjagers de
eer had. Immers, tussen 1780 en 1892 doorkliefden meer dan
1100 robbenjagers van verschillende nationaliteiten de Antarctische
wateren tegenover ongeveer 25 expedities van ontdekkingsreizigers.
Volgende
pagina |
Terug naar overzicht expedities |
|