De eerste
voetstappen op Antarctische bodem
Het Antarctische continent is eindelijk ontdekt. 't
Is te zeggen, het continent is door enkele zeevaarders
van ver waargenomen. Nu is er een nieuwe uitdaging: Antarctica
van dichter bij verkennen, aan land gaan en ten slotte de
geografische zuidpool zelf bereiken.
Op 7 februari 1821 meert de Amerikaanse robbenjager de
Cecilia onder commando van John Davis
aan in de Hughes-baai (64°01' zuiderbreedte) op het
Antarctische Schiereiland. De bemanning gaat aan land. Ze
kruipen echter al na een uurtje terug in hun sloep, want
er zijn nergens robben te bekennen. Niettemin zijn
het de eerste voetstappen op het Antarctische continent.
Er zullen er nog vele volgen... De kuststrook waar de mannen
aan land zijn gegaan, heet nu Davis Coast.
De zeehondenjacht gaat gewoon verder. Op zoek naar nieuwe
robrijke wateren, ontdekt Georges Powell
met de Dove, samen met Nathaniel Palmer,
die het commando heeft over de James Monroe, op 7
december 1821 de South Orkney Islands. Tot grote spijt van
Palmer is de regio economisch niet interessant. Hij maakt
dan ook vlug rechtsomkeert. Powell is echter een ongewone
robbenjager. Hij heeft grote belangstelling voor geografische
ontdekkingen en wetenschappelijk onderzoek. Powell gaat
wel aan land en brengt de eilandengroep ruw in kaart. Hij
neemt het eiland voor Groot-Brittannië in bezit.
De Weddellzee
Voor
het eerst beginnen robbenjagers ook belangstelling te krijgen
voor het grote, nog vrij onbekende continent. Een van hen
is de Schot James Weddell. In 1823 vindt
hij een opening in het pakijs en vaart met twee schepen,
de Jane en de Beaufoy, steeds verder naar
het zuiden.
Weddell heeft geluk: het is een abnormaal warme zomer. Achter
het pakijs vindt hij open en rustig water. Het zuidelijkste
punt dat hij bereikt is 74°15' zuiderbreedte (op 20
februari 1823), 344 kilometer zuidelijker dan James Cook
is geraakt. Hij is diep de Weddellzee ingevaren. Hoewel
er nog geen land te zien is, vaart hij terug noordwaarts.
De zomer loopt immers op zijn einde en hij wil het risico
niet lopen ingesloten te geraken in het pakijs.
Het Britse walvissen- en robbenjachtbedrijf Enderby Brothers
spoort zijn kapiteins aan om verkenningstochten te maken.
Daardoor worden vele kleine eilanden ontdekt en wordt een
deel van de kust van het continent in kaart gebracht. John
Biscoe is een van de kapiteins van de rederij.
In 1830 vertrekt hij met de Tula en de Lively,
waarop George Avery het voor het zeggen
heeft, naar het uiterste zuiden. Op 22 januari 1831 overschrijft
hij de poolcirkel.
Ruim een maand later, op 28 februari, ontdekt hij Enderby
Land. Na de winter te hebben doorgebracht in Tasmanië,
ontdekt hij nog Adelaide Island, Graham Land (dit is het
noordelijke gedeelte van het Antarctische Schiereiland),
de Pitts Islands en de Biscoe Islands. Biscoe is na Cook
en von Bellingshausen de derde die helemaal rond het Antarctische
continent is gevaren.
Sabrina Coast
Ook John Balleny doet in opdracht van
de Enderby Brothers enkele ontdekkingen. In 1838 vertrekt
hij met de schoener Elisa Scott vanuit Engeland,
vergezeld van een tweede schip, de Sabrina, onder
commando van Thomas Freeman. Op 9 februari
1839 ziet hij een groep eilanden die hij zijn naam geeft. Freeman
roeit met een paar matrozen naar een van de pas ontdekte
Balleny Islands en springt op het strand om een paar stenen
te rapen. Voor het eerst is er iemand beneden de poolcirkel aan land gegaan. Op 2 maart 1839 ziet Balleny een
glimp van het continent. Het stuk land dat hij ziet, heet
nu de Sabrina Coast. Belangrijker is echter dat hij een
mogelijk bevaarbare strook in het pakijs bemerkt tussen 170°
en 180° oosterlengte. Daar zullen in de toekomst Ross,
Borchgrevink, Scott, Shackleton en Amundsen dankbaar gebruik
van maken.
Niet alleen de zeevaarders van de Enderby Brothers doen
ontdekkingen. Ook de concurrentie ontdekt land, zij het
toevallig. In juli 1833 verlaat de Magnet Londen
met aan boord negentien man. Het schip is op weg naar het
zuidpoolgebied om nieuwe gebieden met een grote robben-
en zeeolifantenenpopulatie te zoeken. Leider van de expeditie
is Peter Kemp.
Vooraleer verder naar het zuiden te varen, maakt hij een
tussenstop op Kerguélen. Op 25 december wordt de Magnet
gestopt door het pakijs. Een dag later klaart het weer
een beetje op en zien de bemanningsleden in de verte zowaar
land liggen. Er naar toevaren is door het pakijs echter
onmogelijk. De kuststrook in het noordwesten van Antarctica
(onder Enderby Land) krijgt de naam Kemp Land. Het zal tot
1930 duren vooraleer deze kuststrook opnieuw wordt gezien
(door Douglas Mawson). Kemp zet terug koers naar het noorden.
Na een nieuwe tussenstop op Kerguélen, wat door de
plaatselijke zeeolifanten niet erg op prijs wordt gesteld, zeilt de Magnet
naar Zuid-Afrika. Peter Kemp zal dit land nooit bereiken.
Op 21 april 1834 valt hij overboord en verdrinkt.
Volgende
pagina |
Terug naar overzicht expedities |
|