Het Laatste Continent
Inhoud

 

Dierenwereld - Robben

Krabbeneter

 

Wetenschappelijke naam: Lobodon carcinophagus

Engelstalige naam: Crabeater seal

Aantal: Schatting lopen uiteen van 5 miljoen tot 75 miljoen dieren. Krabbeneters zitten het grootste deel van het jaar onder het pakijs, wat de observatie bemoeilijkt.

Beschermingsstatus: Veilig (IUCN, 2008)

Waar te vinden: Krabbeneters bevolken de buitenste rand van het pakijs, dat uit ijsbergen en kleinere ijsschotsen bestaat. Ze trekken in de winter in kleine groepen van tien tot twaalf dieren ver de oceaan in, tot de kust van Australië, Zuid-Afrika en Zuid-Amerika. Deze groepen vallen in oktober uiteen, als de paartijd aanbreekt. De dieren trekken dan in paren verder.

Lengte: 2,3 meter

Gewicht: 220 kg

Uiterlijke kenmerken: Krabbeneters vallen op door hun zilverkleurige vacht. Het een lang, slank dier met een lange kop en een lange, dunne snuit. De ogen zitten wat ver van elkaar verwijderd. De vinnen zijn lang en spits aan het uiteinde. Sommige dieren hebben onregelmatige vlekken op de flanken en de vinnen. Hij heeft een meer bruine zomervacht en een roomwitte wintervacht. De snorharen zijn kort en wit.

 

Krabbeneter

Krabbeneter in Pléneau Bay (foto: Liam Quinn)

 

Voortplanting: De vrouwtjes werpen tussen september en eind december één jong op het pakijs. Het jong heeft een wollige, grijsbruine vacht, is ongeveer 120 centimeter lang en 20 tot 40 kilogram zwaar. De jongen worden 14 tot 21 dagen gezoogd. Ze groeien hierbij van 25 tot 110 kilogram. Aan het einde van de zoogtijd, tussen oktober en december, paart het vrouwtje opnieuw. Al die tijd heeft het mannetje gewacht tot het vrouwtje weer paarbereid is, en heeft zich nauwelijks met het jong bemoeid. Het mannetje is tijdens de zoogtijd zelfs agressief en probeert herhaaldelijk het vrouwtje van het jong te scheiden. Het vrouwtje is echter groter dan het mannetje en laat zich niet makkelijk wegjagen. Rond de tijd dat het jong is gespeend, wordt het mannetje dominant en mag hij paren. Na de paring blijven mannetje en vrouwtje nog één à twee weken samen. Na de zoogtijd verzamelen de jongen zich in groepen, mogelijk als bescherming tegen de zeeluipaarden. Na vijf tot zeven jaar is het dier volgroeid en de dieren zijn geslachtsrijp tussen de 2,5 en 6 jaar.

Voedsel: Krabbeneters eten geen krab (dit is trouwens nergens rond Antarctica te vinden), maar krill en een beetje vis en pijlinktvis.

Bedreigingen: De belangrijkste natuurlijke vijanden zijn de orka en de zeeluipaard. Vooral jonge dieren worden gegrepen. Oudere dieren hebben diepe littekens overgehouden aan ontmoetingen met zeeluipaarden. Deze littekens zijn te herkennen aan twee diepe, parallelle lijnen die wel dertig centimeter lang kunnen zijn.

Weetjes:

  • Om krill te vangen beschikken krabbeneters over een speciaal gebit. Hun tanden hebben vijf punten. Wanneer de tanden van de boven - en onderkaak op elkaar insluiten, vormen ze een zeef waarmee het krill opgevangen wordt. In totaal eten krabbeneters 63 miljoen ton krill per jaar. Dit halen zelfs sommige walvissen niet.
  • Als een ander mannetje in de buurt komt, zullen de twee mannetjes vechten. Deze gevechten kunnen maximaal zes minuten lang duren, en mannetjes kunnen aan deze gevechten blijvende littekens overhouden. Vooral oudere mannetjes zitten onder de littekens, mede door deze gevechten.
  • Krabbeneters wagen zich soms ver landinwaarts. Er zijn overblijfselen gevonden tot 100 kilometer verwijderd van het water en tot 1000 meter boven de zeespiegel, waar ze door het droge klimaat mummificeren en voor eeuwen bewaard blijven.
  • Krabbeneters kunnen zich snel voortbewegen op het ijs en halen soms snelheden tot 25 kilometer per uur.
  • Zoals alle robben hebben krabbeneters vijftien paar ribben in plaats van de gebruikelijke dertien. Daardoor is er meer ruimte voor grotere longen. Als een rob duikt, perst de druk van andere organen zijn middenrif tegen zijn longen, waardoor alle lucht eruit geperst wordt. Dit beschermt de rob tegen de caissonziekte of decompressieziekte. Voor ze duiken hyperventileren robben. Ze slaan de zuurstof op in hun bloed en spieren en storen de lucht er dan weer uit. Robben hebben meer bloed dan landdieren van gelijke grootte. Hun bloed heeft een hoger gehalte aan hemoglobine, dat de zuurstof vervoert. Op die manier kunnen robben tot 3,5 maal zoveel zuurstof per eenheid lichaamsgewicht opnemen dan mensen.

Meer info:

 

 

Naar boven